Heer van (half) Lienden
Voor zover bekend voert het geslacht Van Lynden ons terug naar circa 800 jaar na Christus. In die tijd reist een jongere zoon van de Italiaanse markgraven d’Este (later hertogen van Ferrarra en Modena) af naar Lotharingen. Daar aangekomen verwerft hij heerlijkheid Aspremont. Zijn afstammeling, Arnold, trekt samen met Godfried van Bouillon ter kruisvaart en daarna wordt hij heer van (half) Lienden. Dit alles is genoteerd in 1626 door de monnik C. Butkens in opdracht van Ernest van Lynden, rijksgraaf van Reckheim. Hoewel aan het bestaan van sommige akten waarop Butkens zich baseert getwijfeld wordt (met name aan het al dan niet bestaan van een ridderorde, genaamd St. Jacobs Broederschap en dus de officiële geschiedschrijving geen waarde hecht aan Butkens document), wordt de geloofwaardigheid van het bestaan van de heer van (half) Lienden niet aangetast. Het werk van Butkens is bovendien zo mooi, dat er een exemplaar te bezichtigen is in het Plantijn-Moretus museum te Antwerpen.
Ministerialen
Het Nederlands Adelboek begint voor de Van Lyndens met de vermelding van Steven van Lynden in 1307.
Jonkvrouw dr. J.M. van Winter constateert (in 1962) het bestaan van Johan in 1294 of 1295 en Goswinus in 1299, zoon van Hillinus de Lynden. Dus nog voordat Steven en (zijn broer?) Dirk in 1307 opduiken.
Van Winter gaat er vanuit dat de eerste Van Lyndens ministerialen waren. Ministerialen waren belangrijke ambtenaren of militairen die in een afhankelijke positie ten opzichte van hun heer verkeerden. Een stapje lager dan edelvrijen. De eerste Van Lyndens waren heer van de halve hoge heerlijkheid Lienden, die zij in leen hielden van de abdij Elten. (De andere helft van de heerlijkheid behoorde aan de St. Paulusabdij te Utrecht).
Moeite heeft Van Winter met het plotseling opduiken als ministeriaal en prompt edelvrij worden.
Heerlijkheid Hemmen
Dirk II, zoon van Steven en een edelvrije moeder, zelf gehuwd met een edelvrije vrouw, wordt bij verheffing van graaf Reinald II tot hertog in 1339, benoemd tot erfschenker van Gelre. Zijn tweede zoon Steven (de tak van de oudste sterkt uit) trouwde in 1360 met Elisabeth Borre van Dornik, erfdochter van Hemmen, Boelenham en Musschenberg. Hemmen was niet alleen een hoge heerlijkheid, maar ook een zogenaamde onmiddelbaar Rijksleen. Dat betekent dat het rechtstreeks in leen werd gehouden van de Keizer van het Heilige Duitse Roomse Rijk. Toen Alva in 1569 een inventarisatie van het in de Nederlanden geldende strafrecht uitvoerde, volstond Dirk met de mededeling, dat hij in 1566 door Keizer Maximiliaan zelve was beleend. Hemmen maakte dus eigenlijk geen deel uit van Gelre. Hierin werd verandering gebracht in 1660, doordat de Staten van Gelderland tussen de Keizer en Hemmen in werden geschoven.
(Alleen bij inlog: pdf van artikel Lyndenblad 1, pag. 12 – 14)